Adverbes pronominaux interrogatifs

Les adverbes pronominaux interrogatifs !

Les adverbes pronominaux interrogatifs fonctionnent également de la même manière que les adverbes pronominaux personnels, que j’ai expliqués plus tôt. Si vous ne vous souvenez plus comment ils fonctionnent, je vous invite à consulter l’article des adverbes pronominaux personnels !

Lorsque vous posez une question avec une préposition suivi d’un « wat ? » ou « waar ? », vous allez employer « waar » + préposition. Vous noterez que certaines prépositions peuvent changer de forme.

Exemples :

1) “U spreekt over wat?” se transforme en “Waar spreekt u over” ou encore “Waarover spreekt u?” (Notez que le “wat” se transforme en “waar”) (=Vous parlez de quoi?”)

2) “Hij kan niet antwoorden op wat?” se transforme en “Waarop kan hij niet antwoorden ?” ou encore “Waar kan hij niet op antwoorden?” (Sur quoi ne peut-il pas répondre?”)

3) “Ze heeft geld gestopt in wat?” se transforme en “Waarin heeft ze geld gestopt?” ou encore “Waar heeft ze geld in gestopt?” (“Où a-t-elle caché de l’argent?”)

4) “Ze gaat naar waar?” se transforme en “Waar gaat ze naartoe?” (=”Où va-t-elle?”)
Par contre, lorsque vous avez une personne, on emploi “wie” et non “waar” :
“Vader wacht al lang op wie?” se transforme en “Op wie wacht vader al lang ?” (et non “Waarop wacht vader al lang?”)
Les transformations de prépositions sont donc:

Met -> mee
Tot -> toe

 

 

Exercice: Transforme les phrases suivantes (la transformation concerne le mot interrogatif suivi de sa préposition, mis en gras et italique): 

1) Er worden 2 hersengebieden geactiveerd wanneer je je opnieuw richt op het ritme van je ademhaling (of een ander object op wat je je concentreert) 

 

Correction: 

1) Er worden 2 hersengebieden geactiveerd wanneer je je opnieuw richt op het ritme van je ademhaling (of een ander object waarop je je concentreert / waar je je op concentreert)