Les adverbes pronominaux personnels (er+prep)

Adverbes pronominaux (partie 1 : les personnels)

Dans ces explications, je vais donner la règle de base (A), puis aller progressivement vers des règles plus poussées (B, C et D. Attardez-vous sur les règles que vous avez déjà vues à l’école. N’essayez pas de tout digérer d’une traite !

Attardons-nous à ce qu’on appelle les adverbes pronominaux personnels. Késako ??

A) Théorie de base : Observez les quelques exemples suivants

  • Het boek ligt op zijn bureau (= « Le livre est sur son bureau »). Si je veux remplacer « sur son bureau » par un pronom (= « le livre est dessus»), on va remplacer « son bureau » par ER -> Het boek ligt ERop
  • Hij spreekt over politiek (= « Il parle de la politique »). Pour remplacer « de politique » (= « il EN parle »), on va remplacer « de politique » par ER -> Hij spreekt ERover

Que remarque-t-on ? On va remplacer le groupe nominal (zijn bureau, politiek) qui suit la préposition (op, over) par ER, que l’on va coller juste devant cette préposition -> ERop, ERover. La préposition reste la même (dans ces deux cas-ci), mais le groupe nominal, quelle que soit sa nature, sera remplacé par le pronom ER.

Mettons déjà ceci en pratique: remplacez le groupe prépositionnel (préposition + son groupe nominal) par un adverbe pronominal personnel :

  1. Hij spreekt over die zaak.
  2. Het eten staat op de tafel.
  3. Mijn geld zit in mijn portefeuille.
  4. Ik houd van zingen.
  5. We denken aan de vakantie.
  6. Ik luister naar de radio
  7. De kat zit op de tafel.

Correction:

  1. Hij spreekt erover.
  2. Het eten staat erop.
  3. Mijn geld zit erin.
  4. Ik houd ervan.
  5. We denken eraan.
  6. Ik luister ernaar.
  7. De kat zit erop.

B) Maintenant qu’on a vu la partie facile, allons un peu plus loin et rallongeons les phrases ! ; )

  • Hij moest over die zaak met zijn vrouw spreken (Il devait parler de ce sujet/cette affaire à sa femme)
    -> Hij moest ER met zijn vrouw over spreken (attention, “zijn vrouw” n’est pas remplaçable par “er”: les personnes humaines ne peuvent PAS être remplacées par ER).
  • Ze heeft gisteren van de vakantie gedroomd
    -> Ze heeft ER gisteren van gedroomd

Ici, 2 observations :

  • On doit couper le “erover” et le “ervan” en deux lorsqu’on a des compléments (met zijn vrouw ; gisteren). On place donc ces compléments entre ER et la prEposition
  • Les éléments tels que les infinitifs (« spreken »), les particules séparables, et les participes passés (gedroomd) sont TOUJOURS à la fin de la (prOposition) en néerlandais (j’explique ce qu’est une prOposition dans mon article sur le rejet).

Exercices:

  1. Het boek was verleden week nog in de bibliotheek.
  2. Hij is gisteren naar de winkel geweest.
  3. Ik wist niet van zijn beslissing.
  4. Ik heb van het boek veel genoten.
  5. Mijn fiets is vandaag in mijn garage.
  6. De kat heeft snel naar de muis gekeken.

Correction:

  1. Het boek was er verleden week nog in.
  2. Hij is er gisteren naar geweest.
  3. Ik wist er niet van.
  4. Ik heb er veel van genoten.
  5. Mijn fiets is er vandaag in.
  6. De kat heeft er snel naar gekeken.

C) A présent, petite question pour vous : où placeriez-vous le ER ? Ce n’est pas toujours facile à faire au feeling. Faites plutôt confiance aux quelques conseils suivants :

  • ER se place après le verbe conjugué
  • ER se placé après le Groupe Nominal Sujet lorsque vous avez une INVERSION (Gisteren lag zijn broek nog op de stoel -> Gisteren lag zijn broek ER nog OP)

Exercices:

  1. Volgende week zal ik voor mijn auto zorgen

Correction:

  1. Volgende week zal ik ervoor zorgen.

D) Vous avez peut-être déjà observé des mots tels que “ermee”, “ernaartoe”, … Vous l’aurez deviné, c’est lié à ce que nous étudions ici. Le « er » est un pronom. Mais d’où viennent les prépositions auxquelles ce ER est collé ? Observez :

  • Ze speelt met de bal (= “Elle joue à la balle”) -> Ze speelt erMEE. La préposition “met” change de forme: met->mee

Quelques prépositions seulement changent de forme, mais ne vous en faites pas, ça s’apprend vite ; ) Ainsi:

  • MET + groupe nominal = erMEE
  • TOT + groupe nominal = erTOE
  • NAAR (avec direction) + groupe nominal = erNAARTOE
  • VAN/UIT (provenance) + groupe nominal = erVANDAAN

Exercices: Pronominalisez:

  1. Hij kwam met die boeken naar huis terug.
  2. Ik ga terug naar huis.
  3. Ik kom uit Brussel.
  4. Ik heb met dit probleem niets te maken!
  5. Het kind heeft urenlang met de bal gespeeld.
  6. Kom je morgen met de tram ? Ja, ik kom morgen met de tram.
  7. Kan hij tot een beslissing komen ? Ja, hij kan tot een beslissing komen.
  8. Ga je naar Brussel ? Ja, ik ga nu naar Brussel.
  9. Kom je van Brussel ? Ja, ik kom juist van Brussel.

Correction:

  1. Hij kwam er naar huis mee terug.
  2. Ik ga er terug naartoe.
  3. Ik kom ervandaan.
  4. Ik heb er niets mee te maken!
  5. Het kind heeft er urenlang mee gespeeld.
  6. Kom je morgen met de tram ? Ja, ik kom er morgen mee.
  7. Kan hij tot een beslissing komen ? Ja, hij kan ertoe komen.
  8. Ga je naar Brussel ? Ja, ik ga er nu naartoe =  Ja, ik ga er nu heen.
  9. Kom je van Brussel ? Ja, ik kom erjuist vandaan.

Exercices supplémentaires sur les différents points:

http://www.csgn.be/langues/grammairenl/exercices/drilladvpron.pdf

Solutions: drilladvpron_sol

Laisser un commentaire