néerl: hist 3 (intermédiaire)

Pour changer, j’ai écris une nouvelle avec un niveau plus haut. Je n’ai donc pas mis de notes explicatives. Pour les traductions, vous pouvez vous rendre sur le site de Van Dale

De Mentale Gehandicapt en Zijn Hond

Ik zat op mijn fiets. Ik droeg oortelefoons zoals gewoonlijk. Het was tien uur ’s avonds en ik kwam terug van Namen waar ik mijn vriendin heb bezocht. Ze had het druk dus we konden elkaar maar even zien. We hebben de kerstmarkt bezocht. Het was best leuk! Ik dacht er nog aan toen ik aandachtig naar de straten keek waar ik heen ging. Het was niet echt veilig om ’s avonds rond tien uur op een vrijdag op mijn fiets aan de rand van Brussel te rijden. Veel mensen gaan uit om te drinken en rijden dus snel. Ik moest dus voorzichtig zijn. Ik ben altijd heel voorzichtig en had fietslampen aan om zichtbaar te zijn.

Ik ben altijd voorzichtig en keek dus om me heen om elke wagen te zien aankomen. Ik luisterde ook naar de muziek van mijn telefoon. Eerst waren er Engelse liedjes en toen Spaanse liedjes die ik leuk vond. Ik zong hardop omdat ik het leuk vond.

Ik kwam in een straat die bergop ging. Deze was erg stijl. Aan het begin reedd ik snel, daarna langzaam omdat ik moe was geworden. Toen kwam de straat die bergop ging op zijn einde en werd het gemakkelijker. Ik reed sneller. Plots zag ik een man op het fietspad. Dan merkte ik op dat hij met een hond was. Een kleine, witte hond. Toen ik naderbij gekomen was merkte ik op dat de hond mij niet probeerde te vermijden. Honden doen dat altijd, toch? Honden vermijden me altijd als ik op mijn fiets aankom. Ze zijn vaak een beetje bang. Maar deze hond niet. Hij begon te blaffen en kwam naderbij. Daar ben ik niet aan gewend. Ik moest remmen! Maar mijn remmen waren niet zo sterk en ik merkte op dat ik te snel reed.

“Ik zal de hond wel vermijden. Ik hoef niet te remmen. Ik kan hem vermijden” dacht ik

Dat deed ik ook. Maar verder op was de eigenaar van de hond ook nog op het fietspad. Hij keek me woedend aan en zei, toen ik dichter bij hem kwam:

“Hé! De hond! Kijk toch naar de hond! Rem een beetje! Heb je gezien dat er een hond was?!” zei hij heel woedend.

Zijn hond was toch op het fietspad, ik ben in mijn eigen recht en hij niet! En ik heb zijn hond niet geraakt! Dat zei ik ook tegen de man. Ik zei ook nog van “fietspad hé, sorry hé!!!”.

Dat zei ik tegen hem toen ik verder ging. Ik stopte niet. Waarom zou ik dat doen? Ik merkte op dat hij doorging tegen me uit te kafferen. “Waarom doet hij dat?” vroeg ik me af. “Ik heb uw hond niet eens geraakt!” Ik liet de man praten en zei niets. Toch ging hij door, hij wou niet stoppen. Hij noemde me “gehandicapt”. “Dit adjectief past niet goed in deze situatie…” dacht ik

Om aan te tonen dat het mij niet kon schelen maakte ik gebaren met mijn handen, alsof ik hem wou vragen luider te spreken. Dat deed ik om aan te tonen dat het mij niet kon schelen dat hij die lelijke dingen tegen mij zei. Ik zou hem toch nooit meer zien !

Ik ging door een paar straten. Ik dacht nog aan wat de man tegen me had gezegd, dat ik een gehandicapte was, hij zei nog veel andere dingen maar ik had mijn oortjes in, dus kon ik het niet horen. Maar ik dacht er nog aan toen ik reed. Dat had mij toch bang gemaakt… Ik vind het niet aardig dat mensen zulke dingen tegen me zeggen.

Ik was verzonken in mijn gedachten toen ik een wagen naast mij zag. Op zich is dat normaal. Er komen vaak wagens in deze straat. Maar wat echt vreemd was, was dat hij op dezelfde snelheid als ik reed. Ik vond het wel vreemd maar dacht er niet veel aan. Hij wou misschien niet te snel rijden…

Op een moment reed hij op het fietspad, vlak voor mij. Ik moest spoedig remmen en eindigde bijna tegen een boom. Wat was er mis met deze bestuurder??? Misschien wou hij gewoon rechts afslaan omdat daar zijn huis zou zijn… Hij had me misschien niet gezien…

Ik wierp hem een vragende, bijna boze blik en ging door. Hij ook. Hij volgde mij. Op dat moment begon ik me echt af te vragen wat er aan de hand was…

Ik ging dkoor, ging sneller. “Binnen vijf minuten ben ik thuis.. “ dacht ik. Maar de wagen reed nog steeds op mijn snelheid en deed het opnieuw. Deze keer had ik zijn wagen en de bomen bijna niet kunnen vermijden. “Hij is helemaal geschift!!!” dacht ik. “Hij wil me doden! Dat is het! Waarom? Dat weet ik niet. Maar hij is heel gevaarlijk!!”

De bestuurder links van mij rolde zijn raam naar beneden. Hij wou wat zeggen. Dat wou ik niet maar ik had geen keuze. Ik moest weten waarom hij zich zo gedroeg.

“Wat hebde gij tegen m’n hond gezegd?!” zei hij heel woedend. Snel begreep ik dat het de man met de hond was.

“Maar ik heb helemaal niets gezegd! Ik zei gewoon dat ik op het fietspad was. Daar moet ik rijden!”

Ik ging door met de conversatie maar besefte niet goed wat ik zei en wat hij zei. Ik dacht alleen dat hij boos was en mij zou kunnen doden. Ik MOEST een manier vinden om ergens heen te gaan waar hij me niet kon inhalen. Elke seconde telde. Ik merkte wel op dat hij bozer werd en dat hij alles zou kunnen doen als hij echt kwaad was. Ik wist dat hij me zou kunnen doden. Ik moest een oplossing vinden. Maar ik kende de straten niet goed en hij kon me overal inhalen en stoppen. Toen ik hem nog sprak naderde ik een zebrapad. Zou hij met zijn wagen nog een keer voor mij gaan? Zeker weten! Ik moest dus remmen omdat ik wist dat hij voor mij zou gaan rijden. Ik remde. Tegelijk keek ik hem aan. Ik keek naar de wagen. Wat zou de bestuurder doen?

Hij bleef vooruit gaan even snel als ik. Ik voelde me al beter. Maar snel praatte hij nog door.

“Je had moeten remmen voor mijn hond! Als ik je nog eens tegenkom, maak ik je af!” Ik merkte op dat hij het echt meende. Hij zou het nu al kunnen doen. “Zal hij het nu al doen? Is mijn leven echt in gevaar?”, vroeg ik me af.

Ik dacht aan mijn vriendin. Onze relatie is perfect en we zijn echt op elkaar verliefd. zal ik haar nog terug kunnen zien? Zal ik haar vanavond nog een bericht kunnen sturen? Heb ik haar vandaag voor het laatst gekust? Ik dacht ook aan mijn ouders, die minder dan een kilometer van hier vandaan waren. En mijn broer en mijn zussen. Zal ik hen nog levend zien? Is mijn laatste uur geslagen? Zal ik binnen een paar seconden dood zijn? Al die vragen raasden snel door mijn hoofd.

Ik stopte met denken en wist dat ik een oplossing moest vinden. “Hij zal niet stoppen. Hij is woedend”, dacht ik. “Hij is heel gevaarlijk en zou mij met zijn wagen gemakkelijk kunnen doden. Ik moet hem kalmeren. Er was nog maar één ding waar ik aan kon denken. Dat was mijn enige oplossing om te blijven leven.”

“U heeft helemaal gelijk meneer”, zei ik. “Ik had moeten remmen. Dat was dom van mij. Ik besef het. Het spijt me. In de toekomst zal ik voorzichtiger zijn. Ik bied u mijn excuses aan. Ik zal voorzichtig zijn.” zei ik.

“Als ik je opnieuw zie maak ik je af! Ik heb je gezicht gezien!” zei hij, en hij reed door, sneller nu. Ik zag zijn wagen afstand nemen. Na een paar seconden was hij al honderd meter verder. Ik begon weer adem te halen. Hij remde om af te slaan. Ik ging trager om te kijken waar hij heen ging. Hij sloeg linksaf. Goed. Daar moet ik niet gaan. Ik fietste door en zag hem niet meer. Toch was ik bang dat ik hem opnieuw tegen zou komen. Elke wagen in de straat zou wel de zijne kunnen zijn. Ik fietste door, mijn hart klopte snel. Heel snel. Ik was nog doodsbang. Na een paar minuten kwam ik thuis.

Ik zette mijn fiets in mijn tuin en kwam het huis binnen. Mijn ouders waren er.

“ik ben bijna aangereden. Ik had dood kunnen zijn! Ik overdrijf helemaal niet. Ik had dood kunnen zijn!” Zei ik toen mijn benen nog trilden. Ik pakte mijn GSM om even mijn vriendin een bericht toe te sturen en haar snel iets te vertellen over wat net gebeurd was. Ik vertelde het mijn ouders ook. Ze begonnen te eten en gaven mij het eten aan, maar ik kon helemaal niets eten. Ik had helemaal geen honger meer.

Na een uur trilden mijn benen niet meer en begon ik honger te krijgen. Maar ik was nog doodsbang dat de man terug zou komen. Wat als ik hem in de straat zie? Zou ik nog durven te fietsen?

 

Laisser un commentaire